Er kwamen twee bedriegers bij het keizerlijk paleis 
En ze maakten daar de keizer en de hovelingen wijs 
										
Dat ze weven konden als de allerbeste 
En de keizer werd nieuwsgierig 
Want een mooie nieuwe goudbrokaten mantel kon geen kwaad 
En hij zat wat krapjes in z'n zijden vesten 
Hij was eeuwig met zijn keizerlijke kleren in de weer 
En verkleedde zich per dag wel meer dan vijfentwintig keer 
En dat deed-ie voor het lunchen 
En dat deed-ie voor het jagen 
En dat deed-ie voor de biecht en het gebed 
Hij verwisselde van kleren om een uurtje te regeren 
Evengoed als voor zijn gang naar het toilet 
O, wat was die keizer ijdel en koket 
De wevers kregen daarom van de keizer het verzoek 
Om de stof te willen weven voor een mantel en een broek 
Maar het moest iets heel bijzonders zijn, dat snap je 
En de wevers zeiden: "Sire 
Alle kleren die wij maken zijn de mode ver vooruit 
En vertonen bij het dragen nog een grapje 
Er zijn honderdduizend mensen die niet deugen in dit land 
Al die schalken en schavuiten vallen weldra door de mand 
Want de kleren zijn onzichtbaar voor Uw vele onderdanen 
Die onhandig en nog dom zijn bovendien 
Maar de mensen die oprecht zijn 
En goedwillend en verstandig 
Zullen wel Uw nieuwe kleren kunnen zien 
En dat is toch wel aantrekkelijk, misschien" 
De keizer gaf de wevers spoelen gouddraad en satijn 
En hij lachte, want het zou toch weleens praktisch kunnen zijn 
Om te weten wie er dom was of onhandig 
Ja, de keizer was tevreden 
En hij fluisterde het nieuwtje de minister in z'n oor 
Maar dat was natuurlijk niet bepaald verstandig 
De minister was de kletskous van het keizerlijk hof 
En zo wisten weldra allen van de wonderlijke stof 
En het leek of beide wevers 
Vlijtig weefden met z'n beiden 
Maar ze weefden zonder enig stukje draad 
En zo werkten ze dan uren aan het niet bestaande weefsel 
Voor het zogenaamde keizerlijk gewaad 
En ze dachten vrolijk aan het resultaat 
Toen kwam na veertien dagen de minister op bezoek 
De keizer had de goede man gestuurd met het verzoek 
Om de pas geweven stoffen eens te keuren 
Maar de man begon te beven 
Want er was geen enkel weefsel op het weefgetouw te zien 
En hij dacht: dat mij dat nou nog moet gebeuren 
Maar hij sprak een lovend woord, want ja, hij had een goeie baan 
En anders was 't misschien voorgoed met zijn ministerschap gedaan 
Hij was dus ook onhandig 
En lui en onverstandig 
Maar de wevers keken hemels van geluk 
En ze riepen: "Excellentie, hoe vindt U al die kleuren?" 
De minister zei: "Ik ben gewoon verrukt!" 
Maar de oude man was danig van zijn stuk 
De keizer wilde weten hoe het met de stoffen stond 
En de trillende minister zei hoe mooi hij alles vond 
Want hij mocht van zijn tekort niets laten blijken 
En de keizer zei: "Geweldig 
Ik ben blij met dat bericht en haal de hovelingen hier 
Want dan gaan we met z'n allen even kijken" 
En ze kwamen uit de torens, uit de keuken en de stal 
Om te kijken naar de stof, zoals de keizer hen beval 
De wevers weefden rustig 
Aan de laatste halve meter 
En de keizer was gespannen, uiteraard 
Maar de keizer keek verschrikt - hij kon geen stukje stof ontdekken 
En hij dacht: Ik ben het keizerschap niet waard 
En de keizer was volkomen van de kaart 
De keizer echter riep: "O, wat een schitterend patroon!" 
En de hovelingen riepen: "Wat een kleur, te gek gewoon!" 
Want ze mochten voor elkaar niets laten blijken 
En de hovelingen zeiden 
"Wat zal onze keizer mooi zijn in de optocht binnenkort 
En wat zal 't gewone volk staan te kijken!" 
En ze brachten de bedriegers koppen koffie en gebak 
En ze vroegen aan het tweetal of het hen aan iets ontbrak 
Nou, de wevers vroegen nieuwe 
Spoelen goud en spoelen zilver 
Want ze gingen met de kleren aan de slag 
En ze deden of ze knipten en ze regen in de ruimte 
Maar geen mens die iets van nieuwe kleren zag 
En zo naderde de lang verwachte dag 
De wevers waren klaar en zij ontvingen niets dan lof 
Ook buiten het paleis besprak men druk de mooie stof 
Die de keizer voor zichzelf had laten maken 
En de wevers zeiden: "Sire, kleed U uit 
Hier in de spiegel, laat eens zien of alles past" 
En de keizer steeg het schaamrood naar de kaken 
En ze schikten nog wat plooien en ze trokken aan de broek 
En de keizer draaide zich naar alle kanten op verzoek 
En zo stond-ie voor de spiegel 
In zijn keizerlijke blootje 
En de hovelingen riepen: "Wat een pracht!" 
Maar de keizer stond te rillen in z'n dikke blote billen 
Als het tegendeel van keizerlijke macht 
En geen mens, die durfde zeggen wat hij dacht 
De keizer ging vervolgens in de optocht door de stad 
Hij had z'n hele leven nog niet zo'n succes gehad 
Alle mensen stonden enthousiast te juichen 
Want geen mens wou laten blijken 
Dat hij dom was of onhandig - dus ze jubelden maar door 
En de keizer liep aan een stuk door te buigen 
Ook al zag hij zelf zijn kleren niet van gouddraad en satijn 
Hij vond het toch wel heerlijk om het middelpunt te zijn 
En zo ging het langs de kade 
En de groene promenade 
En zo liep hij langs het Mandemakerspad 
Tot opeens een kleine jongen riep: "De keizer draagt geen kleren 
Onze keizer wandelt in zijn blote gat!" 
En er werd opeens gefluisterd in de stad 
De keizer heeft geen kleren aan 
De keizer heeft geen kleren aan 
De keizer heeft geen kleren aan 
De keizer heeft geen kleren aan 
Maar de keizer bleef de mensen minzaam groeten 
En hij lachte, want hij wist 
Dat hij zich lelijk had vergist 
En dat hij voor zijn ijdelheid moest boeten 
En de hovelingen liepen met hun keizer in de pas 
En ze droegen onverstoord de zware sleep 
Die er niet was